Bij de bevalling gebeuren er interessante dingen met allerlei hormonen. Oxytocine zorgt er bij het bevallen voor dat je krampen of weeën krijgt. Die ontsluitingsweeën zorgen voor, je raadt het al, ontsluiting. De  baarmoeder heeft een baarmoedermond en een fundus (de “bovenkant” van de baarmoeder, richting de borsten). De ontsluitingsweeën zorgen ervoor dat de baarmoedermond weker wordt, korter wordt en open gaat. Het weefsel wat bij de baarmoedermond weggaat, komt aan de bovenkant van de baarmoeder uit en vormt daar een stevigere spierlaag die de uitdrijvingsweeën maken en waarop de baby zich kan afzetten bij de geboorte. Super belangrijk dus, die ontsluiting, maar zoals je je kunt voorstellen, is dat een intens proces!

Daar heeft het lichaam best iets fijns op verzonnen: endorfine! Dit pijnstillende hormoon begint zijn werk pas te doen als je een paar centimeter ontsluiting hebt. Klinkt gemeen, maar evolutionair gezien is dat best logisch: als je als grotvrouwtje nog midden in het oerwoud liep en weeën kreeg, was het héél belangrijk dat je de veiligheid van je grot opzocht. Dat evolutionaire systeem is er nog steeds: de pijn van de weeën maakt je alert en zorgt ervoor dat je een fijne omgeving en houding opzoekt. 

De endorfine worden aangemaakt, waardoor je minder pijn ervaart en in een soort van coconnetje terecht komt. Je krijgt minder van je omgeving mee, kunt je helemaal op jezelf richten, ervaart minder schaamte of angst en verzet je niet tegen het proces. Als het goed lukt om in dit coconnetje te zitten, ervaar je rust en vertrouwen, waardoor je weer meer van het liefdes- en knuffelhormoon oxytocine aanmaakt.